De noodzaak van God om abstract te blijven

 

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Verhaal van Jaap van Kampen,  voor het mini-congres De Taal voorbij: Beeld!
11 juni 2013,  Pakhuis De Zwijger Amsterdam

De noodzaak voor god om abstract te blijven

Goedenavond,

Als je bij mij de woonkamer binnenloopt zal de eerste blik vallen op een schilderij van Gerard ’t Hart. Een veelkleurig, abstract werk dat de schilder zelf omschrijft als  lyrisch abstract.

Ik heb nog nooit zo bewust het besluit genomen om een schilderij, dit schilderij te kopen. Natuurlijk speelden de prijs en een uit mijn doopsgezinde  burgerlijke jeugd stammend besef van soberheid daarbij een belangrijke rol.

Ik ben wel met muziek opgevoed, maar minder met beeldende kunst.

En ik vraag me af: Is  het leren bespelen van een instrument zo anders dan het leren kijken en ervaren van kunst? Maar dat terzijde.

In de auto van Amsterdam naar een galerie in de buurt van Woerden werd mij een vraag gesteld, die een ruimte in mij opende waardoor ik op een nieuwe manier naar beeldende kunst kon kijken.

Die vraag was: Geloof je in God.

Mijn antwoord was : Ja, maar alleen ja, als je me de tijd geeft om mijn antwoord toe te lichten. Zoals elk kunstwerk heeft ook ieder antwoord de juiste belichting nodig om te kunnen worden begrepen.

Ik zal jullie niet vermoeien met mijn gelovig leven. Ik zal vertellen hoe die vraag en  mijn antwoord me hielpen bij het uitkiezen van het betreffende schilderij.

Gerard ’t Hart is een wereldreiziger.

Beelden van die reizen inspireren hem tot doeken die daarvan steeds weer op een andere manier de uitdrukking van zijn; soms moet je goed kijken om het oorspronkelijke stramien  te ontwaren.

Zie hier de troostende idee van alle kunst: de werkelijkheid is niet onder één hoedje te vangen, de mogelijkheden om die anders te zien, op een nieuwe manier te beleven  zijn onuitputtelijk. Daar bevindt zich onze vrijheid.

Terug naar de Woerden. In het uitkiezen van het schilderij liet ik me leiden door mijn Ja op de Godsvraag en daarmee gaf ik tegelijk een toelichting op mijn Godsbeeld.

Gerard ’t Hart had in zijn galerie veel werk hangen; enkele daarvan waren schilderijen die hij  – ik zei het hiervoor – lyrisch  abstract noemt.

En dat zette mij op het spoor: ik wilde een echt abstract werk.

Zó,   dat – als je er voor staat – er zich niet onmiddellijk één vlak, één kleur, één beeld aan je opdringt.  Geen vertrekpunt en geen eindpunt, het werk openbaart zich allereerst in zijn totaal. Pas daarna begint mijn ontdekkingstocht langs kleuren en vlakken, ontstaan stemming en gevoel, en zeg ik ten slotte: Wat is dit mooi. Nog steeds sta ik zwijgend  voor het schilderij en laat het proces van toe-eigening zijn gang gaan.

Mijn verhouding tot dit schilderij verandert zodra ik er over begin te praten. De ongrijpbare taal waarin het schilderij zich aan mij toont (is dat wat we beeldtaal noemen?) wordt in de grammatica van het Nederlands geperst en ik zeg : Wat is dit mooi. Meestal blijft het daar niet bij. De volgende vraag dient zich aan: Wat dan? Hoezo ? Of zelfs Waarom?

Sinds het schilderij bij mij op die prominente plaats op de wand tegenover de kamerdeur hangt, ontlok ik mijn gasten een kijkervaring door hen een vraag over het werk te stellen.

Ik vraag : Als dit schilderij een landschap voorstelt, wijs dan aan waar jij  zou willen wonen.

Ik maak een foto van hen en inmiddels bezit ik een album met afbeeldingen van even zo vele hun plekje aanwijzende mensen op dat ene onveranderlijke schilderij.

Ooit nodig ik ze uit en breng ze bij elkaar, in kleine groepen, te beginnen met die mensen die het kwadrant “links boven” hadden uitgekozen voor hun woonplaats. Ik ben benieuwd wat ze elkaar te melden hebben.

Zojuist heb ik god vergeleken met een abstract schilderij als een vrijheidscheppende projectiemogelijkheid van mensen. Zo zie ik God graag, vrijheidscheppend en van niemand het eigendom.

Toen in gesprekken met de organisatoren van deze avond het thema beeldtaal aan me werd voorgelegd, was ik meteen enthousiast en riep: Oh dan moet ik het ook over iconoclasme hebben. Dat zoveel betekent als het verbod op het maken van Gods- en heiligenbeelden.

Ik dacht inhoudelijke aanknopingspunten te vinden voor mijn verhaal, zoals dat in mijn inleiding over het schilderij van Gerard ’t Hart al naar voren kwam: het verbod op afbeeldingen van God zou een pleidooi zijn voor de menselijke verbeeldingskracht. Verbeeldingskracht doet het vaak beter zonder beelden en voorbeelden.

Ik kwam bedrogen uit.

Toen ik ging uitzoeken wat er zich tijdens de 8e en 9e eeuw , preciezer gesteld tussen 730 en 843 , had afgespeeld, trof ik vooral heethoofden aan: Byzantijnse keizers, Roomse pausen die elkaar naar het leven stonden. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat er vooral sociaal politieke machtspelletjes werden uitgevochten en dat filosofische en theologische argumenten vooral doekjes voor het bloeden waren.

Natuurlijk lag aan de basis van dit conflict een theologisch leerstuk ten grondslag. Wellicht kennen enkelen van u het verhaal dat erbij hoort .

Terwijl het Joodse volk tijdens zijn omzwervingen door de woestijn om het gouden kalf danst (blijkbaar hadden ze behoefte aan en tastbaar teken van goddelijke aanwezigheid)  ontving Mozes nieuwe richtlijnen voor menselijk samenleven.

We verwijzen er nu nog wel eens naar. Gij zult niet doden en dergelijke.  Het tweede gebod dat Mozes van de Joodse God had meekregen luidt: Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben. Gij zult u geen gesneden beelden maken en daarvoor niet buigen, noch hen dienen.  En dan volgt er nog een ordinaire bedreiging: ongehoorzaamheid wordt tot in het derde en vierde geslacht gestraft, al staat er niet bij hoe. Maar dat prikkelt de verbeelding zullen we maar zeggen. Mijn moeder zei altijd als ze met sancties dreigde en ik vroeg wat er dan zou gebeuren: “Dat bedenk je zelf maar.” En daar lag ik dan,  slapeloos in mijn bedje.

Ik ga te kort door de bocht als ik alle godsdiensttwisten reduceer tot sociaal-economische machtsstrijd.  Religie kan in een mens diep en totaal verankerd zijn, geloof kan in grote mate de identiteit van iemand bepalen, drijfveren bekleden en daden rechtvaardigen.

Zo hadden de moslims met hun veroveringen zeker ook in het geloof wortelend motieven om de christenhonden te willen bekeren. Wellicht heeft de Byzantijnse keizer Leo  in 730  met zijn Edict waarin hij het verbod op heiligenbeelden afkondigde, de moslims te vreden willen  stellen. Andere bronnen vertellen dat de uitbarsting van de vulkaan op het eilandje Thera de reden was: God was in toorn ontstoken, vanwege de afgodische verering van afbeeldingen.

Het is Leo gelukt om 340 bisschoppen mee te krijgen in zijn strijd, dat gebeurde tijdens het Concilie van Constantinopel in 754.  Maar 33 jaar later,  in 787 al werd tijdens het Concilie in Nicea de maatregel teruggedraaid:  iconenverering mocht weer. Is het toeval dat een vrouw, keizerin Irene, regentes voor haar zoon Constantijn VI, daartoe het initiatief nam?

Er volgde een tweede periode waarin de iconenverering werd verboden, maar in 843 was het opnieuw een vrouw, keizerin Theodora, die de iconenverering weer toestond.

Nog steeds vieren de Oosterse kerken gebroederlijk  op de eerste zondag van de vasten deze “Triomf van de Orthodoxie”.

Tegen wie was het beeldverbod eigenlijk gericht? Wie waren de boosdoeners? Ik begrijp dat het vooral om de monniken ging. Kloosters waren bolwerken van iconenverering, ze vormden een heus ondergronds anti-iconoclastisch netwerk. Ze vonden de Roomse Paus Gregorius aan hun zijde, die zich verzekerde van de steun van Italiaanse steden als Ravenna en Venetië.

Ik heb u dit uitstapje niet willen onthouden, maar het levert toch minder stof tot nadenken op dan ik had gehoopt. Misschien moet ik me er eens echt in verdiepen. Tijdens het Concilie van Nicea in 787 werd een onderscheid gemaakt tussen aanbidding, dat mocht niet. En verering, en dat mocht wel. Ik neem me voor later eens te gaan kauwen op dit onderscheid. Maar laat ik nu mijn verhaal vervolgen.

Iconoclasme (het verbod om Gods- en heiligenbeelden te maken) is van alle tijden. En het volk – al dan niet daartoe aangezet – liet zich niet onbetuigd.  Ik denk aan onze eigen Beeldenstorm in 1566. Vernielzucht?

Zeker, maar ook ingegeven door godsdienstige motieven. Als kind las ik huiverend over Bloedraad en Inquisitie. Natuurlijk was de hervormingsbeweging ook een bevrijdingsbeweging, die mee tot het ontstaan van Nederland  heeft geleid.

Of je de acties van de Taliban ook als een bevrijdingsbeweging kunt beschouwen, is voor mij een vraag. Toen zij in Afghanistan de enorme Boeddhabeelden opbliezen zag ik vooral  vandalisme en terreur. Maar dat lijkt een vast ingrediënt voor strijd, of hij nu door sociaal-economische, etnische, machtspolitieke of religieuze motieven wordt ingegeven.

Het boek Borderline times van Dirk de Wachter werpt een ander licht op mijn thema. Het is een kritisch pamflet waarin de hedendaagse beeldcultuur het er flink van langs krijgt.

Dat bood  heel wat meer aanknopingspunten voor mijn betoog dan het zojuist gemaakte historische uitstapje.

Dirk de Wachter haalt Marcel Möring aan  “Deze tijd wordt sterker dan ooit bepaald door beelden. Beelden zouden het ingewikkelde complex van taal zo niet overbodig, dan toch omslachtig maken.

Maar visuele communicatie is de ultieme manier om iets níet te vertellen”

en stelt dan dat identiteit niet meer met het woord, maar met het beeld te maken heeft.

Dat zou tot verarming van de taal leiden. Een beetje obligaat levert hij commentaar op jongeren die via hun mobieltjes in gsm-taal en gefotoshopte beelden met elkaar communiceren. Ja ja, hoor je hem denken, wat een armoe. Maar  De Wachter gaat verder: “We communiceren met elkaar via snelle en korte berichten, waarbij we het gebrek aan gelaagdheid willen verdoezelen door het opsmukken van onze telegramstijl met emoticons”.

Dirk de Wachter ziet dit alles uitmonden in wat hij noemt “de dood van de mens als subject”, omdat in deze vorm van communicatie de buitenkant overheerst, dat diepte, aarding, fundering en stabiliteit steeds moeilijker te vinden is. En opnieuw volgt een zwartgallige schets van een twitterende narcist die zijn gevoel van eigenwaarde ontleend aan het aantal retweats.

Zou het zo erg zijn?

Ik zelf twitter niet, gebruik mijn mobiel alleen om te telefoneren, zit niet op facebook of linked-in en heb geen enkele follower. Volgt u mij nog?

Laat ik bij me zelf te rade gaan. Ik herken iets in – wat de schrijver noemt –affect-labiliteit. Die hangt denk ik samen met de affecthuishouding waar we allemaal last van hebben. Als ons gevraagd wordt wat we ergens van vinden, reageren we met ”Dat het wel goed voelde”. Niet ons denken, inzicht wordt blijkbaar geactiveerd door zo’n vraag, maar onze affect- of lusthuishouding. Kijk naar al die stupide journalisten die op tv mensen vragen “Wat ging er door je heen?” Wedden dat het antwoord meestal met de woorden Ik voelde begint?

Beelden vragen niet veel van mensen. Duim omhoog of duim omlaag.

Ik heb begrepen dat de ontwerpster van het icoontje met de tekst Vind ik leuk inmiddels miljonair is.

Als na de individuele beleving van een beeld (dus nog voor dat daarover wordt gecommuniceerd) er dan toch taal aan te pas komt is, doemt een digitaal vocabulair op:  Wel of niet leuk. Wel of niet mooi, wel of niet waar. En wat er nog meer gemeld wordt is een mening.

Ik zou graag willen dat een beeld aanleiding is voor gesprek dat verder gaat dan leuk of niet leuk.  Dat na de eerste persoonlijke beleving van het beeld, waarin wat mij betreft de affecthuishouding volop aanwezig mag zijn, er een contact tussen mensen ontstaat dat sprankelend en ontregelend is. En daarvoor hebben we taal nodig. En een atmosfeer waarin die taal kan gedijen: rust, concentratie en toewijding.

Als we zo verhalen aan elkaar vertellen, boren we diepere lagen in onszelf aan. We surfen niet langer op de golven van ons gemoed, maar komen onze basis, onze basic trust op het spoor. Dat houdt ons met de voeten op de grond, onder meer in het onderscheid tussen goed en kwaad. Taal, verhalen activeren ons denken, bieden gelaagdheid.

Pas als je uitgenodigd wordt  (zoals mij destijds overkwam)  iets meer te vertellen over de beleving van een schilderij, word je op een denkspoor gezet dat tevens een vorm van zelfonderzoek oplevert. Waar zou ik willen wonen?

En er ontstaat een kans op gesprek dat verder gaat dan Goh, wat leuk voor je , of Nee, dat heb ik niet.  Je wordt tegen het licht gehouden en in het licht gezet. Dat biedt nieuwe vergezichten

Tot slot hierover nog een laatste gedachte.

De beleving van beelden staat voor het hier en nu. Pas via de taal, door het gesprek breng je de tijd binnen. De even zo vele  hier-en-nu-momenten worden door het verhaal (en toen en toen en toen) in beweging gebracht. Zonder dat tijdsbesef zijn we rondrijvend wrakhout in het universum. Zonder het besef van tijd geen verantwoordelijkheid (voor de dingen die je deed) en verlangen (naar dat wat je nog wilt bereiken of verwezenlijken). Pas als beelden tot aanleiding van gesprek wordt gemaakt  vervullen ze de functie, waar ik persoonlijk zo op ben gesteld: een vriendin noemde dat wel eens het DDC: Het Diepe Doorploeg Contact. Mijn ervaring met het lyrisch abstracte werk van Gerard ’t Hart is daarvan een voorbeeld.

Ik ben het daarom dan ook geheel niet eens met de stelling van Edward Hopper op mijn koffiemok: If you could say it in words , there would be no reason to paint. En hierbij roep ik alle beeldende kunstenaars op om door te gaan.

Als ik er mijn verhalen maar bij mag blijven vertellen.

De noodzaak van god om abstract te blijven, is wellicht een iets te boude bewering gebleken. Het is vooral een pleidooi geworden voor (gods)beelden die zich niet onmiddellijk prijs geven. Waarbij een duim omhoog of omlaag niet volstaat, maar dat aanzet tot gesprek. Waar de belevingen van hier en nu zich verbinden tot een betoog en er geschiedenis wordt gemaakt.

Elk beeld, elke afbeelding  biedt die mogelijkheid maar voor mij geldt: hoe abstracter het beeld, des te boeiender de zoektocht.  Ik dank Gerard ’t Hart voor het beeld en ik dank u dat u naar mijn verhaal hebt willen luisteren.

 

Uitgesproken op 11 juni 2013, door Jaap van Kampen
Pakhuis De Zwijger, Amsterdam